Doordat
steeds opnieuw kleine groepjes vluchtende slaven zich bij de Marrons aansloten,
was hun aantal in 1749 tot ongeveer 3000 toegenomen. De toenmalige gouverneur
Jan Jacob Mauricius constateerde dat het de overheid en de planters niet lukte
de Marrons te beletten plantages te overvallen en steeds nieuwe vluchtelingen op
te nemen. Hij wilde hen, net als in 1738 op Jamaica was gebeurd, vrede
aanbieden. Door een gebrekkige organisatie mislukte dat echter. De vrede kwam er
een jaar of tien later alsnog, maar met een andere Marrongroep: de Ndyuka. Aanleiding voor de toenadering was een slavenopstand in Tempatie. Aan de
Tempatiekreek in het gebied Boven-Commewijne lagen houtplantages. Begin 1757
kwamen de slaven daar massaal in verzet toen de eigenaar van een plantage zijn
werkers met geweld wilde overplaatsen naar een suikerplantage in een ander deel
van Suriname. Tot juli bleven de rebellen heer en meester in het Tempatiegebied.
Daarna verlieten ze de streek en trokken zuidwaarts om zich bij de Ndyuka te
voegen. In maart 1758 overvielen de Tempatie-rebellen samen met de Ndyuka de
plantage Palmeneribo. Na meerdere onderhandelingsrondes sloten de Ndyuka en de
Nederlanders op 10 oktober 1760 vrede.
Leg uit waarom beide partijen belang hadden bij het sluiten van vrede. |
Afbeelding van:https://www.slideshare.net |